Littekens
De oorlog vroeg veel van ons allen. Ribben uit het lijf gerukt, tranen uit ogen. Zelfs al was er niemand verloren in de rechte lijn van familie of vrienden was er altijd een naam welke in voorbijgaan nooit meer in tegenwoordige tijd werd genoemd. Bij ons was er die lege stoel aan tafel en ondanks dat we wisten dat het ooit weer gevuld zou worden, nog niet vandaag.
Er werd gezegd dat iemand twee keer stierf. De eerste keer bij het daadwerkelijk overlijden. De tweede keer als de naam nooit meer uitgesproken werd. We wilden niet dat zijn laatste dood in onze handen lag maar we konden niet anders. Ooit zou zijn naam uit onze mond vloeien maar ook dat was nog niet vandaag. De pijn was te vers. We zagen het in elkaars ogen. Een donkere schaduw die over de dagelijkse drukte vloog. Hij was bij ons in geest en gedachten. Niet in de zonnestralen die hij vroeger bracht maar in een duisternis die ons door de ziel sneed. Hartzeer wat wij niet bespraken.
Uiteindelijk kwam de zomer. De kermis. Het was een eerste vrije dag sinds lange tijd en in een parade van opgewekt gekwebbel knarsten onze zolen op het grindpad langs de bomen. Hand in hand liepen zij die elkaar deze winter het hof hadden gemaakt. Opgewonden giechelend liepen zij die hoopten vandaag een lief te ontmoeten. Er was weer zon in ons. We wilden weer. Het leven lokte ons met spelletjes en drank, schalen vol hapjes en ongeremd enthousiasme. We stonden met schoenen in ochtendgras dat het versleten leer met haar dauwdruppels omarmde. De geur van de zon bracht ons een vrede die we lang hadden gemist. Het was slechts een fractie van een seconde maar voor wie het vanuit een hogere macht kon zien, spreidde het zich als een warme deken over het veld. In die ene seconde liet het verdriet al onze gedachten los. Slechts die éne seconde kondigde aan dat wij spoedig weer zijn naam in warme herinnering uit zouden spreken. Dit was het korte moment dat wij daarvoor nodig hadden. We hadden het niet door. We konden niet in elkaars gedachten kijken maar het was daar en het was welkom. Zonder het te weten waren we hem vergeten. Na dat korte moment, bij het besef dat we niet aan hem dachten, hadden we een donderslag verwacht. Een straf voor ons vergeten. Dat kwam niet. Heel voorzichtig als een zonsopkomst die over het veld gleed zagen we van gezicht op gezicht een glimlach ontwaken en in onze gedachten ontvouwde zich hetzelfde gevoel. Het mocht. Hij had het ons gegund.