Oud
Hij was te oud voor dit soort onzin. Buiten was het misschien koud, maar voor nu ook beter. De mand waar hij in gepoogd had te slapen rook niet bekend en het had niet zijn draai. Het drukte zijn oude botten samen. Hij logeerde daar vaker en dat was prima, maar niet vanavond. Vanavond was anders. Het was te voelen aan de trillende handen die hem abrupt de auto in duwden. Geen zoete woordjes, geen knuffelbeer. Zelfs geen blokje kaas om hem te paaien. Nee. Vanavond was anders en hij moest naar huis. Het was simpelweg wachten tot de puber thuiskwam met die rare geur om zich heen. Dat scherpe. Zoet maar ook zwaar en zurig. Eén flinke duw was genoeg. De jongeling op de grond en hij op weg naar huis.
Het was geen bijzonder lange weg en hem ook geen onbekende. Dag in dag uit hadden ze hem hier uitgelaten. Dat waren inmiddels al behoorlijk wat dagen. Het was altijd hetzelfde riedeltje.
Eerst kwamen de kippen. Ronddraaiend in de hitte van hun eigen vet. Een droom die hij hoopte nog waar te maken, zo’n beest in zijn bek. Oh, wat roken ze heerlijk, die koude winternacht.
Daarna kwam zijn favoriete struik en- potjandorie. Voor hij dichtbij kwam, rook hij het al. Die smerige rotteckel had er weer gepist. Je zou zeggen dat zo’n klein mormel zijn vijanden verstandiger wist te kiezen. De volgende keer dat hij dat beest tegen kwam, zou hij eens heel per ongeluk over hém pissen. Dat zou hem leren.
Hij zorgde had dat zijn struik weer zijn struik was en vervolgende de weg. Op naar de andere kippen. Ze roken niet zo lekker en waren vooral een stuk levendiger. Het was altijd een leuke bezigheid ze op te jagen, zeker toen hij nog jong en wild was. Hij had er nooit een gedood hoor, zo was hij niet. Maar een beetje spelen moest kunnen. Nu zaten ze op stok, knus en lekker warm bij elkaar. Hij moest er persoonlijk toch niet aan denken zijn mand met zes andere honden te delen.
Zijn oren spitsten zich terwijl hij verderliep naar de kromme boom met de zure besjes. Een zacht getrippel van pootjes op de schutting rondom de kippentuin. Drie, niet vier. Dacht ze echt dat ze hem na dertien jaar nog voor de gek kon houden, met zijn grote oren? Zij, in haar lapjesvacht, was al zes geweest bij hun eerste ontmoeting. Ze leek toen al klein naast zijn logge, lompe lijf. Nu kwam ze niet eens meer tot zijn knie. Wat hadden ze veel meegemaakt. Nu waren ze samen oud.
Ze wandelden verder in de stilte van de nacht. Hij op de stoep, zij van schutting naar schutting. Bijna thuis. Het enige wat hij nog tegen moest komen was-
Een doordringend, schril geloei vervulde de straten, vergezeld door felle flitsen. Feller dan de lantaarnpalen, doordringender dan ongeduldig toeterende auto’s in de stille nacht maar telkens hetzelfde geluid en hetzelfde licht. Bovendien was het heel, héél vlak bij huis. Zijn zwarte lijf bewoog zich als een schaduw richting het geluid. Er was iets mis. In het diepste van zijn ziel voelde hij dat hij daar moest zijn. De zachte landing van de kleine drie-voeter leidde hem af. Ze miauwde, duwde haar kopje tegen hem aan en cirkelde op zijn poten. Gelijk had ze, hij moest naar huis. Zijn instinct kon zeggen wat het wilde, maar het was zo koud. Hij voelde het tot op zijn botten. Morgen zouden die loeiende sirenes er ook nog wel zijn. Er veranderde hier immers nooit wat. De kippen niet, de struik niet. Zelfs de kleine lapjeskat was er nog altijd.
De eerste vlokjes vielen op zijn hoge rug terwijl hij de houten plank met zijn kop aan de kant duwde. Een stuk in de schutting waardoor hij al vaker ontsnapt was. Zijn grote poten, zo groot als de kop van de poes die al op het dak van zijn hok zat, drukten het laatste, dappere gras plat. De sneeuw begon steeds sneller te vallen. Hij bukte zijn hoofd om zijn hok in te gaan en draaide zich een paar keer rond tot hij de juiste positie gevonden had. Het was koud. Misschien waren zes andere honden om hem warm te houden nog niet zo’n slecht idee. Ach. Het was maar voor even. Morgen zouden ze hem hier wel vinden.