~* Dinsdagverhaal – Koffie *~
‘Kopje koffie?’
‘Lust ik niet.’
‘Ga weg. Iedereen lust koffie.’
‘Ik niet. Ga ik van kokhalzen.’
‘Mafkees.’
‘En paprika en tomatensoep.’
‘Iederéén lust tomatensoep!’
‘Absoluut niet.’
Een stilte en hij staarde me aan met een gespeeld achterdocht in zijn ogen. Wachtend op nieuwe rariteiten uit mijn oneindige voorraad.
‘En champignons.’ Vulde ik aan. Ik wist dat het exact was wat hij wilde horen. En hij reageerde exact zoals ik had verwacht.
‘Iederéén lust champignons!’ En een paar armen dat in de lucht werd gegooid.
‘Niet. Vieze gladde glibberdingen.’
Twee paar voeten naast elkaar tegen een tafeltje. Zon dat door het raam naar binnen scheen en de witte randjes van onze gympen oogverblindend maakte. Witte stipjes op mijn netvlies. Zelfde merk, zelfde model. Ander kleurtje. Ze zaten lekker nonchalant en dat was hoe ik ons ook wilde zien.
Het was bloedheet vandaag en gympen waren eigenlijk al te veel. Toch droeg hij een lange spijkerbroek. Wie was hier de mafkees.
‘Wat doe je dan ’s ochtends?’ Vroeg hij.
‘Wat doe ik ’s ochtends?’ Afgeleid door de broek.
‘Zonder koffie.’
‘Ik doe thee.’
Hij kijkt me iets te lang aan en schudt dan weer zijn hoofd terwijl zijn ogen afdwalen naar de oogverblindende witte stippen van onze gympen. Waren we zo allebei een beetje blind.
Het begon allemaal heel klein. Pietepeuterig en onschuldig. Je kijkt nog eens en blauwe ogen blijken bruin te zijn. Bruin haar dat toch meer blond was. Slank. Nee, toch niet. Een persoon en een gevoel dat groeit in je hoofd en langzaam wen je er aan. Je ziet nauwelijks dat die vage schim groeit tot een gedetailleerd persoon met een lach en een stem. Het is iets onschuldigs. Althans. Zo voelde het.
‘Thee dan maar?’
Zijn stem trok me terug uit de dagdroom. De toon er van verried dat het niet de eerste keer was dat hij dit vroeg. Te laat had ik door dat, mijn hoofd naar hem draaiend, hij mijn moment van geestelijke afwezigheid had gebruikt om op te staan. Ik keek niet naar zijn bekende gezicht maar maakte kennis met zijn minder bekende kruis. Snel keek ik op en knikte.
‘Lekker.’
Een dubbelzinnig antwoord na een vreemde situatie maar hij was zo vriendelijk te doen alsof hij dat niet merkte. Want zo was hij. En hij was top.
Het gaat om het groeien van de gedachte. Het is bij me. Eerst zo af en toe. Daarna ieder moment van de dag. En ik vond het niet raar, want ik raakte er aan gewend. Die constante aanwezigheid. De behoefte details op te zuigen als een onverzadigbare, menselijke spons. Het willen leren kennen van ieder streepje en ieder stukje geschiedenis. Kleine gewoontes, gevoel voor humor, liefde voor koffie.
Ik keek hem na terwijl hij naar de keuken wandelde. Hoe oud zou hij zijn? Dat voelde altijd een beetje als een vraag die je niet stelde.
‘Wat voor thee wil je?’
‘Verras me.’
Hij had meer dan één smaak in huis en stamde dus blijkbaar niet uit de periode dat Engelse thee de enige thee was. Ik nam tenminste aan, dat er zo’n periode geweest was. Het had gewoon iets interessants te bedenken wat iemand wel of niet had meegemaakt in zijn leven. Of we naar dezelfde kindertelevisie hadden gekeken. Of we buiten met hetzelfde soort speelgoed hadden gespeeld. Die kans achtte ik hier klein want ik schatte dat hij zeker 15 jaar ouder was dan ik. Niet dat hij er ouder uit zag en hij was ook niet heel grijs. Maar hij had wel rimpeltjes om vriendelijke ogen die verrieden dat hij in ieder geval niet héél erg jong meer was. Prima. Mijn theorie was dat mannen pas echt knap werden als ze de veertig naderden en daar deed hij waarschijnlijk een goede gooi naar. Leeftijd lag niet voor de hand.
Zijn uiterlijk lag dat wel. Die vriendelijke grijze ogen. Blond haar. Misschien was hij wel grijzer dan ik dacht maar viel het kleurverschil niet op in die toch al lichte collectie. Zelfs zijn hoofd had een mooie vorm. Geen bal, geen ei en geen blok beton. Gewoon een goed hoofd waar je best naar wilde kijken. En ik met mijn obsessie voor neuzen zat bij hem ook goed. Iets te lang en kaarsrecht. Precies mijn soort neus. Dat soort waar je in een kinderachtig doch lieflijk gebaar mee wil neuzen.
Conclusie, hij was knap genoeg. Knap genoeg om toch nog even om te kijken of je echt gezien had wat je zag en ja, dat zag je echt. Een lieve, zachte man met brede schouders om in te verdwijnen.
‘Alsjeblieft.’ Een kopje voor mijn neus in handen met slanke vingers. Dat was het laatste detail, beloofd.
‘Dankjewel.’ En ik pakte het aan. De stoom sloeg er af. Er moest gepraat worden maar ik wist niet zo goed waarover. Een vreemde tegenstelling. Mijn voeten op de rand van het tafeltje schreeuwde kameraadschap. De ietwat ongemakkelijke stiltes een recente ontmoeting. Ik nam een slokje van de hete thee om mezelf af te leiden en verbrandde, zoals altijd, mijn tong. Hij lachte om mijn ongeduld. Terecht.
‘Ik doe er zelf altijd koud water bij.’ Mopperde ik. Natuurlijk was ik niet echt kwaad. Maar het paste goed in het plaatje.
‘Dat zal ik onthouden.’ Beloofde Hij. ‘Is de smaak wel goed? Je leek me een kaneeltype.’
‘Absoluut een kaneeltype.’ Beaamde ik tussen het blazen in mijn kopje door. Hij had koffie. Ik kon het ruiken. De branderig geur kriebelde mijn neus en maakte mijn mond droog.
‘Stoort het je?’
‘Wat?’ Ik kijk hem aan.
Hij tilde zijn kopje even op per gebaar om zijn vraag te benadrukken. De geur van koffie, dus.
‘Oh nee hoor. Ik vind het heerlijk ruiken. De smaak is gewoon niet te doen.’
Grijnzend nam hij een slokje, natuurlijk zonder zijn tong te verbranden, en ik kon voelen dat hij me weer mafkees wilde noemen.
Waar ligt de grens? Wanneer is dat wat ik niet vreemd vind, het in de ogen van een ander wel? Wanneer ga ik me beseffen dat waar ik mee bezig is, misschien niet zo gezond is? Of beter nog. Wanneer zou ik gaan beseffen dat ik hier mee moest stoppen. Nu. Want ergens wist ik best dat het niet klopte. Dat het zich langzaam om mijn nek sloot als een niet aan te ontkomen strop. Maar hoe hard ik ook probeerde te ontsnappen uit dat opgesloten gevoel, ik wist dat het geen zin meer had. De knoop werd door mijzelf gelegd. Ik had die strop zelf om mijn nek gelegd en nu schoof ik de knoop aan. Nu ik niet meer wilde was het te laat. Ik had het in werk gezet en ik zou er niet meer aan ontkomen.
Na een tijdje in stilte gedronken te hebben keek ik op mijn horloge. Het was tijd om naar huis te gaan. De thee, inmiddels gelukkig afgekoeld, werd snel opgedronken en ik sprong van de bank.
‘Het was gezellig, maar ik moet gaan.’
‘Oke.’ Zei hij. Of het alleen was omdat ik het graag wilde zien, geen idee. Maar hij leek een beetje teleurgesteld. Hij liet me uit en gaf me bij de voordeur weer even die glimlach. Ik was vergeten dat hij kuiltjes in zijn wangen had. Met heel veel moeite streek ik er niet vluchtig over met mijn vingers maar stopten diezelfde vingers een ontsnapte krul achter mijn oor.
‘Tot ziens.’ Zei ik.
‘Tot ziens.’ Zei hij.
Hij sloot de deur en verdween achter dat dikke hout. Ik bleef nog even staan. Kon ik er maar doorheen kijken. Ik stelde me voor hoe hij terug zou lopen naar de bank. Mooi loopje. Niet te zacht en niet te arrogant. Nonchalant en zelfverzekerd met misschien een subtiele sjok. Zou hij gelijk neer ploffen op de bank of was hij het type dat eerst de kopjes zou afwassen? Zijn appartement was erg netjes.. En dan? Ging hij een boek lezen of zette hij gelijk de televisie aan? Of moest hij misschien nog wat werk afmaken.
Ik dwarrelde de trappen van het flatgebouw af, bijna huppelend. Ik had een nieuwe vriend gemaakt om toe te voegen aan mijn schaarse lijstje mensen. Die had ik niet veel, voornamelijk door mijn gebrek aan talent in het onderhouden van contacten. Maar hij leek gemakkelijk. Hij leek te snappen dat ik niet altijd in staat was iemand aandacht te geven, maar dat het dan nog steeds goed kon zijn. En zo had ik ze graag.